 |
Raak je mij aan?
Op huid en hart ben ik uit
op de klaarte van
een vaste hand. Ik wil
het lichte van een oog en daar
de zwaarte van.
Wie mij aanraakt
tekent mij, ik ben niet af.
Hij schikt een lok, trekt
een omhaal dicht
een rafellijn glad misschien
in mijn gezicht.
Dus blijf als je kunt
hier waar ik getekend sta.
Ik ben nooit af maar
trek je hand terug en ik ga. |
 |
Vind je een steen op de weg
hoger dan jezelf, je kunt er niet langs
een steen die er gisteren niet lag:
praat tegen hem. Bewonder
zijn kracht en standvastigheid
roem zijn moed, leg uit hoe klein je bent
vraag hem dan opzij te gaan.
Veel stenen zijn vriendelijk
en voor rede vatbaar.
Dreig daarom liever niet maar
leg je op de grond, krom je
lichaam om de steen.
Er is gruis in je bloed, hij voelt het.
Hij spitst zijn oren.
Uit de kiezels in je botten
komen de woorden. |

|
De wereld is vol vrouwen
en de meesten zijn zwanger.
Op straat bollen hun buiken
als zeilen in de zomerwind.
Zo voer Da Gama de Taag af, Lissabon uit.
Later kwamen de schepen terug
geladen met de geur van kaneel, het ronde
van de aarde en met zwart zwetend goud.
De wereld kwam uit houten buiken.
In de supermarkt laveren de vrouwen voorzichtig.
Ze dragen hun kussens van liefde, hun ogen
glanzen want de wereld is zwanger
de nacht draagt een geheim en
morgen is het zomer, is de stad verlaten
als de vlakste zee, zwerft de zon
door lege cafés en windstille bibliotheken.
In je ooghoek ritselt nog geen kind. |
|